Het gebeurt nu overal. Thuis, op het werk, op scholen. Gesprekken over onze ecologische voetafdruk, over gezond eten en bewegen, over grensoverschrijdend gedrag en over wat je wel en niet kan zeggen. Er keert iets in onze cultuur. In de jaren negentig golden het eerste en grootste gebod ‘je mag niet oordelen’ en het tweede daaraan gelijk ‘je moet de ander vrijlaten’. Nu lijkt die vrijheid van het ik om het leven vorm te geven niet langer heilig. ‘Nee, je bent niet zo goed zoals je bent’, verkondigt Rutger Bregman in zijn nieuwe boek Morele ambitie.
Het is een voorbeeld van ‘nieuw puritanisme’ (Rothman) of ‘hypermoraliteit’ (Boutellier). Een ‘zuivering’ van onze levensstijl op basis van een nieuw moreel ideaal. Daarbij is conformiteit, niet vrijblijvendheid, de norm. En daar zit de wrevel. Als een collega aangeeft niet langer te vliegen, ervaren andere collega’s direct een druk om ook hun vakantieplannen onder de loep te nemen. Als sommige scholen met Paarse Vrijdag de vlag uithangen, wordt ook de vraag gesteld waarom andere scholen dat niet doen. Vanuit de theologie beschouw ik deze tendens, die volgens mij niet los staat van de toenemende polarisatie in onze samenleving, als een verlangen naar heiligheid.
Allereerst kunnen we dit verlangen waarderen als een welkome correctie op onze ‘vrijheid-blijheid cultuur’. Die hanteerde slechts een minimum-moraal, met als enige grens het schadebeginsel van John Stuart Mill. Dus je mag doen met je leven wat je wil, zolang je een ander mens geen pijn doet. We ontdekken dat dit principe schromelijk tekortschiet. Als de ‘’ander’ beperkt wordt tot mensen, vallen dieren en het geheel van natuurlijke ecosystemen daarbuiten. Als 'pijn' alleen verwijst naar lichamelijk letsel, dan wordt het kwetsende effect van racistische grappen of vrouwonvriendelijke opmerkingen genegeerd. Het ‘schelden doet geen pijn’, waarmee een juf eens een huilende leerling kon sussen omdat deze voor homo was uitgescholden, ervaren we nu als bijzonder gevoelloos. Zo vraagt ook ons taalgebruik om publiek moreel beraad.
Een moreel ideaal voorziet opnieuw in een hiërarchie van verlangen, zoals religies dat vanouds doen. Niet al onze verlangens zijn even goed. Niet alle levensstijlen zijn gelijk. Ons vrije ik is niet vanzelf heilig, maar heiligheid vraagt toewijding aan een groter ideaal. Tegelijk heb ik een zorg bij de wending in onze cultuur. Want hoewel gezamenlijke idealen worden gesteld, blijft het uitgangspunt dat succes of falen je eigen verdienste is. Met als gevolg een cultuur waarin deugen een individuele prestatie wordt. In haar boek The Sum of Small Things stelt sociaalgeograaf Elizabeth Currid-Halkett vast dat de elite zich niet langer onderscheidt met luxegoederen, maar nu juist met een groen en deugdzaam leven. De middelen zijn veranderd, het doel onveranderd: persoonlijke status en sociale erkenning. Bregman richt zich bijvoorbeeld op de high achievers, de mensen die ‘echt’ wat kunnen bereiken. Daar zit mijn moeite met een term als ‘morele ambitie’. Het verbindt morele heiligheid met exclusiviteit. Het doet een appel op bewijsdrang en stimuleert sociale competitie, met als gevolg enorme druk op sociale verbanden (Hochschild) en uiteindelijk polarisatie. Want wie om één of andere reden niet meekan, ervaart zich opnieuw een loser.
Vanuit een christelijk perspectief kan verlangen naar heiligheid niet zonder verlangen naar het Heilige, of liever, de Heilige. ‘Wees heilig want ik ben heilig,’ klinkt het (Lev. 19:2;1 Pet. 1:15-16). Heiligheid is hier een antwoord, geen exclusieve prestatie van high achievers. Wie geraakt is door Gods heiligende aanwezigheid in deze wereld stemt het leven daarop af middels heilige plaatsen en heilige ritmes. Heiligheid is in dit perspectief het geschapene dat plaatsmaakt voor God, vertaald in ruimte en tijd, schrijft Jonathan Sacks in zijn Leviticus-commentaar. Onze agenda, ons bezit, ons lichaam en onze arbeid komen in dienst van Gods werk op deze wereld. Zo is heiligheid een relationeel begrip dat gericht is op de inclusie van de hele schepping. Daarin komt ook moraliteit mee. Maar deze zuivering van handel en wandel rust op een verwondering die bescheiden stemt en op structuren van vernieuwing die onze levens kunnen dragen. Ook wanneer wij falen.