De Academie Educatie en de Partnerscholen kennen twee vormen van samenwerking: werkplekleren en kennisdeling.
Via deze pagina vindt u informatie over het idee achter en de praktijk van de Academische Basisscholen en over de manier waarop de thematiek van het lectoraat (Talenten en Opbrengsten) in het onderzoek met de scholen is vormgegeven.
Contact over kennisdeling: jkaldeway@che.nl (Jan Kaldeway)
Met ingang van 2016-2017 zijn twee basisscholen gestart als academische basisschool. Dit zijn de Gideonschool in Nieuwerkerk a/d IJssel (begeleid door Jan Willem Chevalking) en de Prins Bernhardschool in Ermelo (begeleid door Peter Bom).
Het concept van de Academische Basisschool
Sinds 2005 is het voor basisscholen mogelijk zich te ontwikkelen tot Academische Basisschool. Via het menu hiernaast vindt u informatie over wat een Academische Basisschool nu eigenlijk is, hoe het concept samenhangt met een nieuwe visie op de professionaliteit van leerkrachten als teacher researchers en hoe je je tot Academische Basisschool kunt ontwikkelen.
Een Academische Opleidingsschool (AOS) is volgens de definitie van OCW (NVAO, Toetsingskaders opleidingsschool en academische kop, 2013):
Een opleidingsschool die het opleiden van leraren verbindt met het door de leraar in opleiding verrichten van praktijkgericht onderzoek en schoolontwikkeling.
De academische opleidingsschool wordt ook wel ‘opleidingsschool met academische kop genoemd’ waarbij het bij de opleidingsschool gaat om het partnerschap van schoolverenigingen en de lerarenopleiding. Bij de pabo van de CHE betreft dit het Consortium partnerscholen, Christelijke Hogeschool Ede en Partners, waaraan een aantal schoolverenigingen deelneemt uit Ede e.o. en uit Rotterdam e.o.
De afzonderlijke scholen waar het praktijkgerichte onderzoek plaatsvindt, worden wel academische basisscholen genoemd. Het concept bestaat sinds 2005.
In een verkenning die in 2014 werd uitgevoerd door NRO (Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek) en DUO (Dienst Uitvoering Onderzoek) wordt geconstateerd dat het complex is de drie in de definitie genoemde taken (opleiden van leraren, verrichten van praktijkonderzoek, schoolontwikkeling) te combineren. Het voorstel voor na 2016 is om het doen van praktijkonderzoek los te koppelen van de opleidingsfunctie.
Op de academische basisscholen van het CHE-consortium is dat al het geval: de begeleiding en beoordeling van het werplekleren staan los van het deelnemen aan het onderzoeksteam. Wel verzamelen de studenten de gegevens voor het onderzoek op de werkplek.
Academische basisscholen worden daarmee: scholen met bijzondere aandacht voor onderzoek in de school, gericht op de schoolontwikkeling.
Verder lezen: NRO & DUO (2014). Samenwerken aan onderwijs. Verkenning opleiden en onderzoeken in de school.
Verbiest, E., & Timmermans, M. (z.j.). De context: opleiden in de school. Kwaliteitsreeks van het Steunpunt Opleidingsscholen van de PO-Raad en de VO-Raad.
In een keynote op het congres van de Vereniging voor Lerarenopleiders in 2016 schetste Hannele Niemi (hoogleraar Educatie aan de universiteit van Helsinki) een beeld van de nieuwe onderwijsprofessional. Deze is een leraar-onderzoeker (teacher researcher) wat een lang leerproces vraagt dat bij de start van de lerarenopleiding zou moeten beginnen. Leraar zijn is intussen meer dan een ambacht, waarbij van de leraar als ontvanger van kennis (knowledge receiver) werd verwacht elders ontwikkelde methoden toe te passen. Voor Niemi is de nieuwe onderwijsprofessional een kenniscreator (knowledge creator) waarbij activiteiten horen als: systematisch reflecteren op de eigen praktijk; onderzoek in de eigen klaspraktijk; gebruiken van resultaten van praktijkonderzoek (classroom research) en academisch onderzoek; evalueren en bijstellen van de eigen onderwijspraktijk; eigen professionaliseringswensen detecteren. De nieuwe onderwijsprofessional is zelfbewust en ziet zichzelf in staat kennis te genereren over kinderen en leren en de onderwijspraktijk.
Dit houdt niet in, nog steeds volgens Niemi, dat bij de leraar-onderzoeker sprake is van zwakkere praktische vaardigheden. Onderzoeksactiviteiten zijn complementair en kunnen de praktische vaardigheden versterken, en ook de eigen identiteit als reflectieve professional (reflective practitioner) die de eigen professie en het eigen werk ontwikkelt. In een groep van 216 studenten bleken bij 139 studenten (64%) goede onderzoeksvaardigheden samen te gaan met goede professionele competenties, en bij 42 studenten (19%) lage onderzoeksvaardigheden met lage professionele competenties. Bij 35 studenten (16%) was er een gemengd beeld: goede professionele en matige onderzoeksvaardigheden.
Verder lezen: Niemi, H. (2016). Professionalizing in and through research – Research studies and active learning promoting professional competences in Finnish teacher education. Keynote. Congres voor Lerarenopleiders 4-5 febr.2016.
De academische basisscholen in het CHE-netwerk werken volgens het model van de kennisgemeenschap. Andere benamingen zijn professional learning communities, communities of practice en inquiry communities. De nadruk kan liggen op samenwerken en het ontwikkelen van een gedeelde visie, of op het onderzoek van de eigen praktijk. Bij de academische basisscholen in het CHE-netwerk ligt het accent op het laatste: onderzoek van de eigen praktijk, gericht op de verbetering van die praktijk.
De kennisgemeenschap wordt wel onderscheiden van het RDD-model (research, development, diffusion) en het DR-model (design research). In het RDD-model zijn de (aanstaande) leerkrachten alleen betrokken bij de implementatie van elders ontworpen methodieken. In het DR-model zijn de leerkrachten ook betrokken bij het ontwerp; in de kennisgemeenschap zijn ze bovendien betrokken bij het onderzoek, als basis voor het ontwerp en de implementatie.
De kennisgemeenschap heeft de vorm van een onderzoeksteam, dat bestaat uit leerkrachten met een masterkwalificatie, 3e- en 4e-jaarsstudenten en een CHE-onderzoeker:
De rollen in het onderzoeksteam zijn verschillend, maar de posities zijn gelijkwaardig: ieder stelt vragen en geeft suggesties, gericht op het gezamenlijke onderzoeksproject.
De onderzoeksdocent kan verhelderende, technische onderzoeksinformatie geven, de masterleerkrachten onderhouden het contact met het schoolteam en adviseren vanuit de mogelijkheden van de onderwijspraktijk.
Verder lezen: Voogt, J., MacKenney, S., Pareja Roblin, N., Ormel, B., & Pieters, J. (2012). De R&D functie in het onderwijs: drie modellen voor kennisbenutting en -productie. Pedagogische Studiën, 89, 330-349.
In 2012 is gestart met twee academische basisscholen, in 2015 is met twee scholen uitgebreid. Met ingang van 2016-2017 zijn twee basisscholen gestart als academische basisschool. Dit zijn de Gideonschool in Nieuwerkerk a/d IJssel (begeleid door Jan Willem Chevalking) en de Prins Bernhardschool in Ermelo (begeleid door Peter Bom). De komende jaren wordt het aantal academische basisscholen verder uitgebreid.
Academische basisscholen zijn scholen met bijzondere aandacht voor onderzoek in de school, gericht op de schoolontwikkeling, waarvan alle leerkrachten zich willen ontwikkelen tot teacher researchers: onderwijsprofessionals die enthousiast les geven en tegelijk kritisch staan tegenover hun onderwijs, vakliteratuur lezen en hun onderwijspraktijk analyseren om op basis daarvan hun onderwijs verder vorm te geven.
Academische basisscholen zijn innovatief: er is sprake van ‘gedeeld leiderschap’, alle teamleden worden betrokken bij de visie-ontwikkeling en de vertaling daarvan in het leerprogramma, en er wordt waarde gehecht aan een maximaal eigenaarschap van de kinderen wat betreft de leerinhouden en het leerproces.
Scholen uit het partnernetwerk van de CHE kunnen hun interesse kenbaar maken bij de Academie Educatie. Er volgt dan een audit om na te gaan waar de school zich bevindt op weg naar de kenmerken van een Academische Basisschool.
Scholen die starten als Academische Basisschool maken een onderzoeksprogramma voor een periode van drie jaar, volgens een vast format (zie voor voorbeelden hieronder: Lectoraatsplan, deel B).
Verder lezen: Schröder-De Boer, P. (2015). Op weg naar de Academische Opleidingsschool. Een matrix als hulpmiddel. Christelijke Hogeschool Ede.
Lectoraat Academie Educatie (2015b). Lectoraatsplan. Deel B: Onderzoeksprogramma’s.
Jaarlijks onderwijscongres ‘De Proeverij’
Jaarlijks vindt op de CHE het onderwijscongres ‘De Proeverij’ plaats. Dit congres is gericht op versterking van de kennisdeling: kennis nemen van de resultaten van het onderzoek op de Academische Basisscholen en van interessante onderzoeken van afstuderende studenten van de CHE-pabo. Ook in 2018 zal dit onderwijscongres gehouden worden.
Talenten en Opbrengsten
Het thema van het lectoraat van de CHE-pabo is ‘Talenten en Opbrengsten’. In het menu hiernaast vindt u informatie over de totstandkoming van dit thema op basis van interviews met leerkrachten, interne begeleiders, coördinatoren en directeuren van onze partnerscholen. Ook vindt u informatie over de filosofie achter het thema, over het concept ‘dynamisch onderwijs’ en over de deelprogramma’s van de deelnemende basisscholen.
Voordat het lectoraatsthema werd vastgesteld, is het lectoraat ‘Talenten en Opbrengsten’ gestart met een uitgebreid vooronderzoek onder leerkrachten, coördinatoren en directeuren in het basisonderwijs. In de antwoorden op de vraag waar het onderwijs op dit moment mee te maken heeft, stond de werkdruk prominent bovenaan. Bij de verdere analyse van de antwoorden bleek dat vaak een rol speelde dat leerkrachten goede resultaten willen bereiken en tegelijk aandacht willen hebben voor individuele leerlingen met hun eigenheid en mogelijkheden.
Deze professionele spanning is vertaald in het thema 'Talenten en Opbrengsten'. De pretentie van het lectoraat is niet dat meer inzicht in dit thema de oplossing is voor de werkdruk. Wel verwachten we dat een kritische en onderzoeksmatig onderbouwde reflectie op de vraag: ‘Hoe creëren we in ons onderwijs een balans tussen opbrengstgerichtheid en talentgerichtheid?´, kan helpen om de werkdruk meer onder controle te krijgen.
Meer lezen over het vooronderzoek? Zie pp. 6-11 van: Lectoraat Academie Educatie (2015a). Lectoraatsplan. Deel A: Probleemstelling.
Je kunt de dingen die zich voordoen op verschillende manieren opvatten en benaderen. Voor de één is er een prachtige zonsopgang, de ander merkt in dezelfde situatie op dat niet de zon om de aarde, maar de aarde om de zon draait. De één vindt het koud, de ander constateert dat het toch 20o is. De één ziet bij een leerling groei, de ander neemt onvoldoende kwaliteit waar in de te leveren prestatie.
De filosofe Joke Hermsen introduceerde voor deze verschillende opvattingen twee bewoners van de Griekse godenwereld: Kairos en Chronos. Kairos staat voor het juiste moment, dynamiek, ervaring, gevoel, Chronos voor meten, planning, efficiëntie, ratio.
Deze verschillende opvattingen van de werkelijkheid zijn te zien als de achtergrond van het verschil tussen opbrengstgericht en talentgericht werken. Het opbrengstgerichte werken vertoont meer de Chronosgedachte, en het talentgerichte werken de Kairosgedachte.
Opbrengstgericht en talentgericht werken hoeven niet tegenover elkaar te worden geplaatst. Het zijn twee manieren van omgaan met onderwijs, en er zijn tussenvormen en verbindingen denkbaar. Het hangt van de concrete onderwijsleersituatie af welke (combinatie van) benaderingen wordt gekozen voor een optimale afstemming van leerling, leerkracht en gewenste leeruitkomsten.
Verder lezen: Kaldeway, J. (2015). De vliegende tijd. Kairos en Chronos in het onderwijs. In J.J.Bakker & J.Kaldeway, Talenten en opbrengsten. Lectorale redes. Christelijke Hogeschool Ede.
De keuze voor opbrengstgericht of talentgericht werken, in een bepaalde verhouding, kan variëren, afhankelijk van leerlingkenmerken (bijv. onderbouw- of bovenbouwleerlingen; leerlingen met veel of weinig behoefte aan structuur), leerkrachtkwaliteiten (leerkrachten die sterk zijn in opbrengstgericht of talentgericht werken) en gewenste leeruitkomsten (bijv. verhoging van het reken- en taalniveau; ontwikkelen van kritisch denken en probleemoplossend vermogen).
Deze factoren kunnen worden weergegeven als een eigentijdse variant van de klassieke didactische driehoek (leerling – leraar – leerstof).
De term dynamisch geeft aan dat de keuze voor opbrengstgericht of talentgericht werken afhangt van de concrete onderwijsleersituatie die wordt bepaald door de leerlingkenmerken, de leerkrachtkwaliteiten en de gewenste leeruitkomsten.
Zie voor een bespreking van didactisch modellen: Mylle, J. (2011). Beknopte didactiek en instructie. Antwerpen/Apeldoorn: Garant, p.37 e.v.
Het onderzoek van het lectoraat is gericht op de wederzijdse versterking van talentgericht en opbrengstgericht werken.
De hoofdvraag voor het onderzoek is:
Hoe kunnen talentgericht werken met daarbij passende werkvormen als ontdekkend leren, en opbrengstgericht werken met daarbij passende werkvormen als directe instructie, elkaar versterken en worden geïntegreerd, gericht op de ontwikkeling van een eigen identiteit van kinderen ten dienste van de samenlevingsverbanden waarin ze functioneren?
Binnen dit hoofdthema wordt door elk van de participerende academische basisscholen een subthema gekozen.
Bij elk van de subthema’s is er een aantal terugkerende vragen:
(1) Is het (deel)onderzoek (vooral) gericht op (aspecten van) opbrengstgericht werken of (vooral) op aspecten van talentgericht werken? Welke precies?
(2) Als met name voor één van beide benaderingen is gekozen, (op welke manier) is er dan aandacht voor de andere (complementaire) benadering?
(3) Welke leeruitkomsten worden beoogd met eventuele (onderwijs)interventies in het onderzoek? Liggen deze in het verlengde van opbrengstgericht of van talentgericht werken?
(4) (Hoe) wordt in het (deel)onderzoek met eventuele verschillen in leerkrachtkwaliteiten rekening gehouden als het gaat om kundigheid in opbrengstgericht of talentgericht werken?
(5) Hoe wordt in het (deel)onderzoek met eventuele verschillen in leerlingkenmerken rekening gehouden als het gaat om floreren in een opbrengstgerichte of een talentgerichte omgeving?
Zie voor de onderzoeksvraag en voor de deelprogramma’s van de deelnemende academische basisscholen:
Lectoraat Academie Educatie (2015a). Lectoraatsplan. Deel A: Probleemstelling.
Lectoraat Academie Educatie (2015b). Lectoraatsplan. Deel B: Onderzoeksprogramma’s.